De Spelen
Wanneer ik in mijn wachtkamer sta onder de arena, voel ik toch wel de zenuwen, maar ik mag niet zenuwachtig zijn. Ik probeer te bedenken wat mijn mentor, Hilde, heeft gezegd: ‘Probeer niet aan het bloedbad deel te nemen. Ren naar de dichtstbijzijnde rugzak en pak het. Ren dan richting de plek waar je de minste andere tributen heen hebt zien rennen. Ga daarna op zoek naar een voedselbron en een waterbron, alleen dan zal je misschien wel overleven.’ Dan hoor ik een vrouwenstem die mij, en alle tributen, vriendelijk verzoekt om in onze glazen koker te gaan staan. Ik besluit om er dan maar in te lopen, ondanks dat mijn styliste er nog niet is. De koker gaat dicht en ik krijg het een beetje benauwd van zo’n kleine ruimte. Als ik eindelijk klaar ben om de arena in te gaan, stormt mijn styliste ineens naar binnen. Waar ze is geweest? Ik weet het niet en ik zal het waarschijnlijk nooit weten, aangezien ik binnenkort dood zal gaan aan mijn medetributen, aan het weer, aan de honger of de dorst of aan de vreemde wilde wezens die me op liggen te wachten in de arena. ‘Laura!’, roep ik. ‘Laura!’. Ze legt haar oor tegen de koker, waaruit ik op kan merken dat de wand geluidsdicht zal zijn, dus ik stop met haar roepen en zwaai, totdat ik mijn plaat omhoog voel bewegen. Laura staat daar maar, zonder dat ze kan tegenhouden wat er met mij gebeurd.
Daar sta ik dan op mijn plaat. In het midden van een woestijnachtige vlakte. Ondanks dat het een woestijn is en de zon wel sterk brandt, is de temperatuur niet heel erg hoog. Ik kijk de kring rond, zie een jongen met zijn district token frunniken. Een stronkje hout, waar vast en zeker iets ingegraveerd is. Waarschijnlijk is hij van District 7, want zeven is het District van de houtkap. Mijn district partner kan ik zo snel niet vinden. Waarschijnlijk staat diegene aan de andere kant van de halve cirkel, uit mijn zicht onttrokken door de felle zonnestralen. Ik hoor de stem van Claudius Templesmith door de lucht galmen: ‘Dames en heren, de 42e Hongerspelen zijn begonnen’. Vanaf dat moment heb ik nog een minuut de tijd om me te oriënteren. Ik zie links van mij een meisje staan, volgens mij heet ze Märle, maar dat weet ik niet zeker. Ze is niet heel erg breed, maar toch zegt dat niets over hoe goed ze kan moorden en kan overleven. Hopelijk kan ze het niet en is ze binnen de dag dood, weer een tribuut minder, dus dan nog tweeëntwintig andere te gaan. In het midden van de halve cirkel, ligt, zoals altijd, de Hoorn des Overvloeds. Hier vindt het bloedbad ook altijd plaats. Ik hoor Hilde nog steeds zeggen: ‘Probeer niet deel te nemen aan het bloedbad.’ Zal ik het toch doen? Aangezien ik dan veel meer spullen heb en een grotere kans heb om te overleven? Ja, ik doe het. Ik ben altijd al eigenwijs geweest. Dat zegt mijn moeder althans altijd. Maar wat doe ik daarna? Ren ik naar de hoge berg die achter de Hoorn ligt, of ga ik toch naar het moeras, omdat daar waarschijnlijk weinig tributen heen zullen gaan? Ik kijk zo wel waar ik heen ga. Nu moet ik klaar gaan staan voor de strijd. Terwijl ik bezig ben om klaar te gaan staan, hoor ik de gong al. Nu moet ik rennen.
Ik ren van mijn plaat richting de Hoorn des Overvloeds. Als ik in de buurt ervan kom, kom ik oog in oog te staan met de jongen van district 8, Timo. Hij heeft donkere haren, die net niet voor zijn ogen hangen, zodat hij zichzelf net niet verhindert, mocht hij in de problemen komen. Ik zie dat hij al drie messen in zijn handen heeft, en ik, ik heb nog niks. Ik besluit om me om te draaien en dan zie ik achter me Emma uit district 6. Een meisje met redelijk lange benen en krullerig haar kijkt door haar zachte, maar toch lief uitziende ogen, in mijn ogen. Ik zit als een rat in de val en ben waarschijnlijk het eerste slachtoffer van dit bondgenootschap. Ik kan niet weg, dus ik zal maar moeten accepteren dat ik dood zal gaan. Timo gooit, in een wel spastisch lijkende beweging een van zijn messen naar mij, maar het mes raakt mij wel nét in mijn arm. Het doet zeer, maar gelukkig ben ik nog niet dood. Een seconde na de hevige pijnscheut door mijn arm, zie ik in een van mijn ooghoeken dat een van de andere meisjestributen Linda, het tweede meisje uit District 4, de keel doorsnijd. Linda valt naar de grond en staart mij aan met een wel erg dode blik. Een moment daarna, nadat ik ben terug gedraaid om de confrontatie met Timo en Emma aan te gaan, zie ik dat er bloed uit Timo’s mond begint te stromen, waarna hij naar voren valt. Ik zie Stan achter Timo staan met een aantal ninjasterren in zijn handen. ‘Bondgenoten?’, vraagt hij. ‘Bondgenoten.’, zeg ik hem. Als ik een andere tribuut achter hem vandaan zie komen, roep ik meteen dat hij moet bukken. Zelf buk ik ook. Een paar seconden hierna stort Emma naar de grond doordat de pijl haar hart heeft doorboort. Stan draait om om een van zijn sterren te gooien, maar de tribuut is al weer weg, kennelijk waren we een niet zo belangrijk doelwit. Ik en Stan besluiten de drie dichtstbijzijnde rugzakken te pakken en de ninjaster uit Timo te halen. Daarna rennen we langs de dode Joep, die in zijn halsslagader is geraakt, waarschijnlijk door een knots met stekels, en is doodgebloed. Naast hem ligt zijn token, een boomstronkje. Dus het was Joep, die ik zag kijken, staand op zijn plaat, naar zijn tribuuttoken. Terwijl we aan het rennen zijn, smijt Stan nog een van zijn ninjasterren naar Anne van Hoesel, maar deze mist grandioos het doelwit. Anne droeg een mooie jurk tijdens de openingsceremonie. De jurk leek op een maliënkolder waarbij diamanten zich om het bovenlijf wikkelden en richting de voeten robijnen werden. Het publiek werd gek. Ze stond daar maar grandioos en prachtig te zijn op haar strijdwagen. Meteen besefte ik al dat zij een van de grootste kanshebber is op de titel. Ik zie haar blij staan lachen en roepen naar haar districtpartner, de jongenstribuut van vijf, de jongenstribuut van drie en beide tributen van twee, want zij zijn dit jaar de Beroeps. Ze pakt de ninjaster op en richt hem op Patrick. Hij wordt geraakt, maar stort niet naar de grond, wat betekent dat hij nog steeds in het spel is en de kans heeft om deze editie te winnen. Maar dan, als de jongen met het bruine, kuifachtige haar bijna bij de bossen, die om de berg heen staan, is, komt een jongen, met wel erg bolle wangen en wat krullerig haar op zijn hoofd, aangerend met een knots en slaat Patricks kop eraf. Dat moment daarna realiseer ik van wie de knotsafdrukken in Joeps nek waren. Als ik voor de laatste keer omkijk, tel ik ongeveer vijf doden, niet veel voor een bloedbad. In de verte zie ik een lijk liggen van een van de meisjestributen, volgens mij is het Hanneke.
Stan en ik besluiten om de berg te gaan beklimmen en te hopen dat er achter de berg zich iets bevindt wat ons kan helpen. Na een uurtje te hebben gelopen, horen ik en Stan dat er een gevecht in de buurt gaande is. Ik pak mijn hakbijl, die ik uit een van de rugzakken heb weten te halen, terwijl Stan zijn ninjasterren weer pakt. Hij had liever een pikhouweel gehad om iemands hoofd ermee af te slaan, maar deze kon hij niet vinden tijdens het bloedbad. Hij had blijkbaar al wat geoefend, omdat hij uit District 12 komt. Maar gelukkig had hij ook al geoefend met ninjasterren in het trainingscentrum en kreeg voor zijn prestatie een 8 als trainingsscore. Best wel een nette prestatie voor iemand die uit district 12 komt, al zeg ik het zelf. We naderen het gevecht en al snel blijken de kreten van een van de tributen, nog een tribuut te hebben aangetrokken. Het andere meisje uit District 4 is erop afgekomen. Maar waarom zij niet bij de Beroeps is gegaan? Ik wil het haar gaan vragen, maar dat moet ik dan wel eerst overleggen met Stan. Ik wijs naar Stan dat we een stukje verderop moeten gaan praten. Als we een stukje terug zijn gelopen hoor ik zes kanonschoten, wat betekent dat er zes van de vierentwintig dood zijn. Best wel weinig voor een bloedbad, maar toch. ‘Stan?’, fluister ik, ‘Ik zag een ander meisje, het meisje uit District 4, staan kijken naar het gevecht. Zullen we vragen of ze bondgenoten wil worden?’ ‘Ja, is goed.’, antwoordt hij, ‘Blijf jij hier wachten en zoek wat eetbaars, dan ga ik naar haar toe.’ Ik stem ermee in. Ik loop in een straal van tien meter en vindt al gauw een paar eetbare bessen. Ik ben blij dat ik goed heb opgelet in het trainingscentrum bij het gedeelte van de eetbare planten, anders waren ik en Stan waarschijnlijk nu dood geweest, aangezien ik een aantal giftige bessen tegenkom. Terwijl ik deze aan het plukken ben, hoor ik weer een kanonschot. Wie weet is het Stan, die door het meisje is vermoord, omdat ze hem als vijand beschouwde. Maar daar kan ik nu niks aan doen en kan ik beter wachten tot Stan misschien wel terugkeert. Even later komt Stan gelukkig terug met het meisje. Het meisje heeft een net, die ze waarschijnlijk gebruikt om tegenstanders te laten struikelen. ‘Het gevecht is afgelopen, mijn district partner is vermoord door het meisje uit drie.’, zegt Stan. ‘Wie is jouw district partner dan?’, vraag ik hem. ‘Hanneke.’, antwoordt hij op een redelijk bedroefde toon. En toch ben ik verrast, want ik dacht dat Hanneke al was vermoord in het bloedbad, maar dat is blijkbaar iemand anders geweest.
De zon gaat al onder, we hebben een klein meertje onder aan de berg gevonden en besluiten hier te overnachten om morgen fit de berg te kunnen beklimmen. De spelmakers hebben de temperatuur een stuk laten zakken, dus we zijn met zijn drieën tegen elkaar aan gekropen, met Zoë in het midden. Als ik bijna lig te slapen, hoor ik het volkslied van Panem, wat betekent dat we de dode tributen gaan bekijken. Uit district één en twee is niemand dood, net als uit drie. Het eerste gezicht dat verschijnt is van Linda, die ik zelf heb vermoord zien worden. Daarna volgt Emma, die uit District 6 komt. Ze is vermoord door iemand onbekend. Dan verschijnt het gezicht van Joep op het scherm en denk terug aan de afschuwelijk wond in zijn nek, die veroorzaakt was door de jongen uit district 6, die door Stan Job wordt genoemd. Dan komt Timo, die door mijn bondgenoot uit het spel is gehaald en daarna een meisje, wiens naam ik niet weet. ‘Wie is dat?’, vraag ik aan de anderen. ‘Märle.’, antwoordt Zoë zachtjes. Dan was zij degene die ik waarschijnlijk heb zien liggen op de grond in plaats van Hanneke. Nadat Märles gezicht langs is gekomen, komt nog Patrick, die ook door Job is vermoord. En de allerlaatste dode van vandaag is Hanneke, de districtpartner van Stan. Hierna doezelen ik en Stan in, want Zoë moest en zou de wacht houden voor de eerste twee uur. In de nacht wordt ik wakker gemaakt door Stan. Het is mijn beurt om de wacht te houden. Ik leg mijn hakbijl naast me neer en leg mijn hand er voor de zekerheid op, zodat als er een tegenstander opduikt, ik hem meteen een kopje kleiner kan maken.
Na een tijdje rustig in het donker te hebben gestaard, hoor ik een schrille gil. Ik maak Zoë en Stan meteen wakker en we gaan met zijn drieën klaar staan om tegen de Beroeps te vechten. Ik hoor voetstappen, althans daar lijkt het op. Dan hoor ik een meisje roepen: ‘Ren, mensen, ren voor je leven!’. Dat was dat meisje dat ik aanzag voor Märle, toen ik naar links keek vanuit mijn plaat, maar dat was zij dus niet. Ik sta nog steeds in de diepte te kijken, terwijl Stan nog op de grond zit wakker te worden. Ondertussen is Zoë, de enige die niet slaapdronken is, al vertrokken om zichzelf te redden. Dan besluit ik ook om te rennen en trek Stan mee tot hij zelf begint te rennen. Maar dat doet hij niet. Hij gaat niet zelf rennen en hij roept naar mij: ‘Ik kan niet opstaan, mijn benen zijn verlamd!’ Dan denk ik terug aan het trainingscentrum waar de instructeur mij heeft gewaarschuwd voor één bes die je verlamd laat raken: de Krauwbes. En dan weet ik dat ik Stan niet kan redden zonder zelf dood te gaan. Terwijl ik hem blijf mee slepen, beveelt de jongen met het bruine haar en redelijk sportieve uiterlijk, ondanks dat hij uit district 12 kwam, mij hem los te laten en Zoë weer op te zoeken. En hoe erg ik het ook vind, doe ik het en kan nog net een van zijn twee rugzakken pakken, voordat de wrattenzwijnen zich massaal op hem storten.
Ik moet doorrennen, want als Stan ‘op’ is, komen ze achter mij aan. Als ik net vijfhonderd meter verder ben gerend, hoor ik Stans kanon. Het meisje dat ons waarschuwde voor het gevaar, is op dezelfde plek aanbeland als ik en ik besluit haar te vermoorden. De lange blonde, niet zo blond als die van Hanneke, maar toch wel redelijk blond, haren wapperen door de wind. Ik kijk haar aan. Ze heeft dorst, erg veel dorst. Terwijl ik langzaam naar mijn tas grijp, hoor ik een soort gegrom dat van onder uit haar buik komt. Honger. Daar zit zij mee. Ik doe net alsof ik wat eten uit mijn tas haal, maar eigenlijk pak ik één van de messen uit de tas. Op het moment dat mijn hand uit de rugzak komt, zakt ze al in elkaar. Zoë heeft in haar rug een mes gegooid, die ze hier net op de open plek heeft gevonden. Dan gaat het kanon, voor de negende keer deze Spelen. ‘Waar is Stan?’, vraagt ze. Ik leg haar het verhaal uit en we besluiten om ons nog dieper terug te trekken, voor het geval we weer moeten rennen. Onderweg vertelt Zoë dat het meisje dat ze heeft vermoord Annemijn was. Ze was een goede speerwerpster. Dat zag Zoë in het trainingscentrum. Maar in de Hoorn des Overvloeds lagen dit jaar geen speren, wat haar toch in het nadeel heeft gesteld. En daarbij, ze kwam uit District 11 en had een negen als trainingsscore. Dit was de beste score van alle non-Beroeps mensen, dus ze mag best wel trots op haarzelf zijn. Na een tijdje te hebben zitten nadenken op een afgekapte boomstronk, realiseer ik me dat nu al de tributen van District 11 én 12 allemaal dood zijn. Patrick, Annemijn van elf en Stan en Hanneke van twaalf. Omdat ik hier toch niks aan kan doen, besluit ik maar een dutje te gaan doen.
We blijven erbij om de volgende dag de berg te beklimmen. Helaas ben ik mijn hakbijl verloren tijdens het wegrennen van de mutilanten, dus moet ik een nieuw hoofdwapen voor mezelf zien te vinden. Dat zal vast en zeker moeilijk worden, aangezien alle wapens in bezit zijn van de andere tributen en ik nog niet erg bekend sta in het vermoorden van tributen, aangezien ik er geen enkele een kopje kleiner heb gemaakt. Na een uurtje lopen komen we erachter dat het niet zo’n makkelijke klim is. Als we na vier uur eindelijk boven op de berg staan, wacht er wel een mooie beloning op Zoë. Er is namelijk een zee achter deze berg, een prachtige azuurblauwe zee. Mooier kan het niet voor een inwoner van District vier en daarbij is azuurblauw nog Zoë’s lievelingskleur. Zoë wil zo snel mogelijk naar beneden, dus dat doen we ook. Bijna beneden gekomen, zie ik in de verte een groepje van drie andere tributen staan, die ik zo snel ik maar kan wil vermoorden, omdat ik dan eerder van deze gevaren in de arena af ben. Een van de drie rent de zee in, terwijl de andere twee met elkaar staan te praten, terwijl ze met hun voeten in het water staan te baden. Opeens komt er een beest uit het water, een immense visachtige soort, die waarschijnlijk in de arena is gelaten door de Spelmakers. Net nadat de vis of haai boven het water uit is gekomen, slokt hij de tribuut die het verst in het water was gerend op. Binnen twee seconden na deze gebeurtenis klinkt er weer een kanonschot. Als we bij de rand van de bossen aangekomen zijn, horen we de andere twee tributen, die beiden meisjes zijn, met elkaar praten. ‘Maar wat was dat toenet, wat Anne Verstraeten opat?’, vraagt de ene verbaasd en geschokt. ‘Ik weet het niet.’, zegt de ander heel statisch. ‘Ik denk dat we maar beter hier weg kunnen gaan, omdat we anders zelf vissenvoer worden.’, zegt de eerste weer. En dan vertrekken ze. Als ze uit het zicht onttrokken zijn, lopen ik en Zoë samen over de immense zandbank en we besluiten om even uit te rusten. Na een tijdje te hebben gezeten, vraag ik aan haar hoe het is om in District 4 te wonen. Ze antwoordt niet. Daarna is het een hele tijd rustig en liggen en zitten we samen een paar uur halfdood op het zand. ‘Je vroeg waarom ik niet bij de Beroeps was gegaan… Nou dat kwam omdat ik van hem houdt. Ik bedoel, hield. Anne van Hoesel heeft mij gezegd: ‘Als jij je bij ons voegt, vermoord ik dat ellendige vriendje van je.’.’, zegt Zoë opeens. ‘Maar van wie hield je dan?’, is mijn respons. ‘Lars, de jongen van District 1’ Ik word stil. ‘Het spijt me voor jou.’, zeg ik, nadat mijn stembanden me weer laten spreken. Daarna is het enige tijd stil. ‘Ze is een bitch.’, hoor ik Zoë fluisteren, terwijl ze een klein traantje van haar licht blozende wangen af wrijft. ‘Wie?’, vraag ik. ‘Wat denk je zelf? Anne! Heb je haar interview gezien? Zo schijnheilig heb ik nog nooit iemand zien doen.’ ‘Haat je haar niet omdat ze misschien jaloers op je is en Lars van je probeert af te pakken?’, antwoord ik. ‘Ja, waarschijnlijk is dat het…’ Weer is het een erg lange tijd stil. Op een gegeven moment valt Zoë plots voorover in het zand. Dan gaat er weer een kanon af en heeft District vier geen enkele tribuut meer over. Ik zie op een afstandje Tom, de jongen uit District negen, staan met een soort blaaspijpje waar pijltjes uitkomen. Hij heeft nu de aanval op mij gericht. Maar zijn aanval wordt door iemand onderschept die een kei blijkt te zijn in stenen gooien. Het meisje dat ik vanaf vijftig meter aan zie komen lopen, gooit een steen, van minstens vijf kilo, naar het hoofd van Tom en Tom valt neer in het zand. Ik ren naar Tom toe en breek zijn nek met al mijn kracht. En dan gaat er alweer een kanon af. Het meisje komt naar mij toegelopen en geeft mij een hand: ‘Hallo, ik ben Sanne en kom uit District 8! En wie ben jij?’. Ik vertel mijn naam en uit welk district ik kom aan het vrolijke meisje dat wel van het weer hier in de arena geniet. Samen lopend richting de berg, vraag ik of zij toevallig weet wie er allemaal nog leven. ‘Ehm, volgensmij leven Dirk en de jongen uit vijf nog, samen met Job en Robin. Dirk, de jongen uit District 5 en Robin zijn deel van de Beroepstributen, samen met Anne van Hoesel, en nog twee anderen, maar die ben ik op dit moment even vergeten.’, zegt ze. Als we de berg naderen, horen we opeens iemand achter ons voorbij rennen. Ik draai me om, kijk in het bos en zie daar een jongen lopen. Het is de jongen met de knots met stekels, Job. Ik kijk Sanne aan, Sanne kijkt mij aan en dan pakt ze een steen op. En weer met een bijna perfecte worp gooit ze de steen. Jammer genoeg, ziet Job de steen net op tijd en beweegt zich als een slang weg van de steen, maar hij wordt geraakt en heeft een schaafwond op zijn been gekregen en rent ervandoor. We gaan niet achter hem aan, want het heeft geen enkele nut. Na deze gebeurtenis besluiten we ons kamp maar gewoon hier op te zetten. Terwijl ik hier blijf zitten, gaat Sanne even wat eten zoeken. Even later komt ze terug met een wrattenzwijn. Waarschijnlijk eentje die niet een mutilant is uit het Capitool. We eten allebei een kwart van het dier op en de rest verdelen we over de rugzakken. Mogen we er dan één vergeten, zijn we niet meteen al het vlees kwijt. De tweede nacht valt alweer in de arena. Na een half uur in het donker te hebben gezeten, horen we het volkslied van Panem. De gezichten zullen snel verschijnen. Als eerste verschijnt Zoë. Het is een hele mooie foto die ze laten zien. ‘Dat is Zoë, ze is vermoord door Tom, die jij daarna met je steen hebt vermoord.’, zeg ik tegen Sanne. Sanne mompelt iets onverstaanbaars en krabt zichzelf dan over haar wang. Na Zoë verschijnt Anne Verstraeten in de lucht. Ze kwam blijkbaar uit district zeven en is dus dood gegaan door de gigantische vis of haai. Direct na haar komt een foto van de jongen uit 9 in beeld, Tom. Ik weet het niet, maar het lijkt wel of hij sinds de trainingssessies heeft geprobeerd om dit jaar de Beroeps het niet lang uit te laten houden, aangezien hij ze tegen elkaar op heeft gezet in het trainingscentrum en daarna Zoë uit de weg heeft geruimd, die officieel ook bij de Beroepstroep hoort. Maar wat maakt het uit. Hij is dood en zal voor altijd dood blijven. Hierna zie ik het gezicht van het meisje uit district 11. Ze was vermoord door Zoë, net voordat ik haar wilde vermoorden. En dan, dan verschijnt het gezicht van Stan. District 12 gaat nu verder als district zonder tributen, net als District 4, 7, 9 en 11. District 1, 2, 3, 5 en 10 hebben nog beiden tributen in het spel. De bekende tributen die nog over zijn, ben ik, samen met Job, Sanne, Robin, Dirk en Anne van Hoesel. Anne van Hoesel heeft nog een levende districtpartner, net als Job, Dirk en Robin. Dus dat maakt met mij en Sanne samen 10. Maar dan zijn er nog twee anderen over waarvan we niet weten waar die zich bevinden en of ze kritieke levensomstandigheden hebben of of ze nog helemaal gezond zijn.
Sanne besluit dat zij de wacht houdt, maar dat wil ik niet, aangezien ik nog niet bekend ben met het plan dat Sanne wellicht heeft om mij in mijn slaap te vermoorden. Na een lange discussie krijg ik haar zover om te gaan slapen. Na een uurtje begin ik toch wel dorst te krijgen, omdat ik een halve dag al niks meer gedronken heb. Dus ik ga op zoek naar water in de buurt. Ik houd goed bij waar ik heen loop, want ik wil niet verdwalen. Na een paar honderd meter van de berg af te gelopen zijn, kom ik een meer tegen. Maar tegenover het meer zie ik een aantal anderen liggen. Zachtjes sluip ik dichterbij, zonder geluid te maken. En dan zie ik ze, een kudde schapen. Ik weet niet of het mutilanten zijn, maar ik hoop het eerlijk gezegd niet. Misschien zijn deze schapen wel extreem goed in het ruiken van bloed. Dan heb ik een vet probleem aangezien mijn wond nog steeds niet is genezen van het Bloedbad. En dan komt erop eens een pijl uit de bosjes aan de overkant geschoten. De pijl raakt een van de schapen, waarna er een meisje uit de bosjes stapt. Het is Eva. Ik ken haar doordat ik vaak met haar heb gesproken in het trainingscentrum en omdat ik goed heb opgelet bij haar interview. Een moment daarna rennen alle schapen op haar af en beuken haar omver. Ze heeft een aantal schrammen zo te zien en ik ren naar haar toe om haar te helpen. ‘Eva.’, zeg ik. ‘Hoe heb je me gevonden?’, vraagt ze aan mij met een beetje rillende stem. Ze is er erger aan toe dan ik dacht. Op dat moment hoor ik een kanon, maar deze is niet voor Eva. Ik zit een minuut stil en kijk Eva aan. Dan realiseer ik me pas dat ik Sanne alleen heb achtergelaten, terwijl ze aan het slapen was. Groot probleem dus, dilemma. Wie moet ik helpen? Eva of Sanne? Ik besluit om naar Sanne toe te gaan, omdat we afgesproken hebben dat we bondgenoten zouden zijn. Dus ik laat Eva achter, met een kans van vijfenzeventig procent om dood te gaan, maar daarvoor zijn de Hongerspelen er nou eenmaal. Ik ren door het bos, vijfde boom links, dan de achtste rechts en dan zou ik er moeten zijn. Maar dan ben ik er niet… Waar is ze? Ik raak in paniek.
Hierna hoor ik een hoge gil en dan hoor ik weer een kanon. Ik zie een hovercraft het lichaam omhooghalen van een meisje met bruin haar, volgens mij de district 2 tribuut, Judith. Ze ziet er aangevreten uit, dus wie weet hebben de spelmakers de wrattenzwijnen weer losgelaten. Of zijn het geheel anderen mutilanten die je misschien niet aanvreten? Misschien had ik dat gewoon verkeerd gezien. Ik zie dat Judith nog iets vasthoudt. Een speer! Het wapen dat Annemijn graag had gewild, maar dat is nu dus niet meer nodig. Er was dus wel een speer in deze Spelen, maar alleen in beslag genomen door een Beroepstribuut. Ik zou daar persoonlijk het ook niet daartegen opnemen, maar toch. Nu moet ik Sanne zien te vinden. Maar een moment later komen een aantal tributen recht op mij afgestormd. Ze gaan me vermoorden, denk ik. Dus ik draai me om, en ren, ren zo hard ik kan en ik zal blijven rennen tot ik erbij neerval. Tijdens het rennen gooi ik twee tot drie messen. De eerste is uit paniek en die mist ook grandioos zijn doelwit, maar met het tweede mes, raak ik het been van Robin. Hij struikelt en krijgt een bloedneus doordat hij tegen een boomstronk aanvalt. Anne van Hoesel stopt en draait zich om om Robin te helpen. Aangezien Judith nu dood is en ik Robin en Anne van Hoesel ver achter me heb gelaten, moeten er nog drie andere Beroepstributen over zijn. En twee rennen achter mij aan, maar de derde is nergens te bekennen. Ik begin nog zenuwachtiger te worden. Misschien hadden ze wel het plan om mij naar een bepaalde plek te lokken en mij daar af te maken. Ik besluit om bij de volgende drie bomen, eerst links, dan weer links en dan rechts te gaan. En dan struikel ik bijna, de afstand tussen de twee en mij zijn nog maar enkele meters en ik ren voor mijn leven. En dan voel ik opeens een hevige pijn in mijn heup. Een van de tributen die me achterna zat heeft een pijltje in mijn heup geschoten. Volgens mij zit er geen vergif aan, maar we zullen snel zien. Als ik dadelijk dood ben, was het pijltje giftig, zo niet, was het pijltje dat ook niet. Ik moet en zal doorrennen. Langzaamaan begint de zon alweer op te komen. En dan zie ik honderd meter verderop een tribuut liggen. Op vijftig meter realiseer ik me pas dat het Sanne is. En dan moet ik nog een plan bedenken om de Beroeps weg van haar te krijgen. Dus ik ga weer links. Ik ren en blijf rennen. En kom uiteindelijk op een vlakte uit, met in het midden de Hoorn des Overvloeds en tien meter daarnaast zit hij dan, de laatste Beroepstribuut waar ik zo bang voor was. De grootste van het stel, ik denk dus ook de leider. Hij komt zeker te weten uit District één, en als ik Zoë moet geloven, was hij, Lars, haar geliefde. Gelukkig voor mij ligt hij een dutje te doen en ik besluit om een van mijn laatste twee messen in zijn hart te zetten, dus ik pak er een. En ren zo hard ik kan, maar niet met te veel geluid zodat ik hem wakker maak, en steek een mes in zijn hart. Hij opent langzaam zijn ogen. ‘Ze hield wel van je.’, fluister ik. Wanneer er een traan over zijn wang loopt, ben ik allang richting het meer vertrokken. Een van de andere twee tributen blijft bij hem en trekt het mes uit zijn hart, heel erg bezorgd. En dan gaat er weer een kanon, de derde in redelijk korte tijd. Maar ik ben de laatste tribuut die me achterna zit nog niet kwijt, dus ik mag niet blijven stil staan. Als ik op de rand van het meer sta, kan ik niets anders doen dan in het water te springen. Hopelijk is de enige jongen die nog achter me aan komt, geen kei in zwemmen. Als ik net tien meter van de kant ben gezwommen, springt hij erin. Hij achtervolgt me, misschien om me wel te laten verdrinken. Ik moet blijven zwemmen en in het midden van het meer beginnen mijn armen te verzuren. Ik draai me om, terwijl ik blijf zwemmen, en zie dat de jongen, volgens mij van District 3, het ook erg moeilijk heeft. En dan herinner ik me zijn naam weer. Het is Dirk, die volgens mij trainingsscore 3 haalde, omdat hij de strijdwagen van de district 5 tributen had gesaboteerd. Als ik eindelijk het oneindig lang lijkende meer ben overgestoken, zie ik dat Dirk heeft besloten om zich om te keren. Hij zwemt terug. Wanneer hij ongeveer acht meter van de rand af is, ontstaat er een draaikolk in het water. Net zo eentje die je altijd hebt als je in bad bent geweest en de stop van het afvoerputje eruit trekt. Ik zie Dirk in een van de buitenste ringen kopje onder gaan. Daarna zie ik hem niet meer. Wanneer de draaikolk afgelopen is, hoor ik een kanon. Hierna vul ik mijn thermoskannen die ik bij me heb en heb gekregen bij het bemachtigen van mijn rugzakken. Dan besef ik dat er van de zes beroepstributen nu nog maar drie over zijn; Anne van Hoesel, Robin en nog de onbekende jongen, uit District 5. Ik begin te tellen wie er dan nog over zijn. Op dat moment schreeuwt de jongen uit District vijf wat het meer over, maar ik versta het niet helemaal. Het enige wat ik versta is ‘Lars’ en ‘dood’. Waarschijnlijk heeft hij het over de dood van de District 1 jongen. Hij loopt stampvoetend terug naar de Hoorn des Overvloeds en hij pakt iets. Dan loopt hij weer naar het meer toe en schiet met een boog een pijl. De pijl komt nog niet eens op een kwart van het meer. Dan schreeuwt hij weer wat: “Als je dichterbij had gestaan was je al binnen tien minuten dood geweest door mijn samurai zwaard.” Vast. In ieder geval vervolg ik weer mijn telling van de tributen. Anne van Hoesel is er nog, net als Robin en de District vijf jongen. Dan Job, die als goed is nog leeft of het kanonschot was voor hem bedoelt. Ook Eva en Sanne nog. En ik. Dat zijn er zeven. Maar er zijn echt nog geen 17 tributen dood. Dus ik houd het erop dat ik nog een paar mensen niet heb gezien of ben tegenkomen.
Ik draai me om en zie een stukje verder een kudde gnoes lopen, die er eigenlijk best lekker uitzien. Dus ik besluit om ze te gaan vermoorden, want ik heb erge honger. Ik heb nog wel een stuk wrattenzwijn, maar heb ik gisteren al wrattenzwijn op en ik wil graag toch wel gevarieerd blijven eten en iets voor noodgevallen over houden. Hoe heeft Sanne trouwens dat wrattenzwijn kunnen afschieten? Waar is Sanne nu trouwens? Ik weet het niet en ik besluit, vooral omdat we met steeds minder in de arena zijn, geen bondgenoten meer te zijn en haar te vermoorden als ik haar tegenkom. Nadat ik een zwaard, die ik heb gepakt toen ik een van mijn messen in Lars’ hart stak, in een van de gnoes heb gezet, rent de rest weg en weet ik dat ik nu waarschijnlijk wordt bekeken door minstens één tribuut, omdat ik midden op dit deel, de savanne, sta. Ik sleep de dode gnoe met al mijn kracht naar een hoge boom met een dikke stam. En besluit er onder te gaan zitten. Dat beetje schaduw hier is wel fijn. Ondanks dat ik net in het water heb gelegen, ben ik na een ruime vijf minuten al weer helemaal droog. De Spelmakers zullen wel weer met de temperatuur gaan spelen, zoals ze elk jaar doen, om zo de tributen voor een extra uitdaging te zetten.
Terwijl ik een stukje van mijn net gebraden gnoe op eet, hoor ik weer een kanon. Het maakt me echt niet uit wie het is, want dat kanon betekent weer een grotere kans op thuiskomen. Als de schemering al zijn intrede doet, verplaats ik mezelf naar de rand van de bossen, maar voordat ik dat doe, gooi ik de delen van de gnoe die ik niet mee kan nemen in mijn twee rugzakken, de derde ben ik verloren aan Sanne, in het water, zodat het geen etensbron is voor andere tributen. Daarna trek ik me terug onder een paar redelijk hoge bosjes en besef dat de gnoe pas het derde levende ding was die ik met mijn handen en wapens heb vermoord. Eerst Tom, de volgende was Lars, daarna de gnoe. Op zich vind ik het wel een prestatie, omdat ik niet zo erg moordzuchtig ben. Terwijl ik de lucht in zit te staren, hoor ik voor de derde keer deze Spelen het volkslied van Panem en dan verschijnen de dode tributen van vandaag op het scherm. Als eerst verschijnt dan de jongen Lars. Ik herken hem, ook uit de Boete uitzendingen. Hij gaf zich als vrijwilliger om mee te doen aan de Spelen en dus een kans te maken om dood te gaan, zoals hij nu ook is. Daarna volgt het meisje met de bruine haren en de enige speer in de hele arena, Judith. Na Judith licht het gezicht van Dirk op aan de hemel. Ik weet niet of hij is verdronken of dat het water ergens heen spoelde waar misschien wel molmutilanten leefden. Ik hoop het niet voor hem, over die mutilanten. Dat lijkt me echt zo vreselijk. Ik kijk even weer voor me, omdat ik een beetje kramp in mijn nek krijg van het omhoog kijken. Ik kijk voorzichtig door een gaatje dat ik zie in de bosjes. Mijn ogen vallen direct op een meisje met donkere, lange krullen. Ze zit maar tien meter voor me, maar toch besluit ik haar niet te vermoorden. Misschien als er een andere, sterkere tribuut, of een van de Beroeps, hierheen is gerend, heb ik wel een dik probleem. Dus ik laat haar zitten. Ze zit wat noten te eten volgens mij. Ze zijn niet giftig, helaas, anders had ik haar niet eens hoeven te vermoorden. Stiekem hoop ik dat er een andere tribuut in de buurt is die haar wel wil proberen te vermoorden. Ik kijk weer terug naar de hemel, waar nog steeds Dirk op staat afgebeeld. Na Dirk te hebben gezien, komt Job aan de hemel tevoorschijn. De enige bekende tribuut voor mij die twee tributen heeft vermoord, uitgezonderd van mijzelf. De jongen met de knots met stekels. De jongen die, ondanks dat hij niet zo groot en breed is, er toch wel sterk uitzag. Maar nu is hij uit de Spelen. Ik gok dat hij is overleden aan de natuur, maar dat is natuurlijk niet zeker. Dan komt Sanne aan de hemel te staan. Het meisje waaraan ik mijn leven te danken heb, doordat ze Tom vermoordde, terwijl hij mij probeerde te vermoorden. Ik ben haar natuurlijk dankbaar. Maar ik voel ook wel spijt. Spijt dat ik niet terug naar haar toe ben gegaan, terwijl ze mij ook niet liet stikken. Ik mag er van mezelf niet langer over piekeren, aangezien ik er nu niks meer aan kan doen. Ik heb wel wat geprobeerd om haar te redden. Ik ben een andere richting opgerend om de Beroeps van haar weg te leiden. Ze mocht me dankbaar zijn. Dan stopt het volkslied en verdwijnt het heldere licht aan de hemel. Na een klein kwartiertje val ik in slaap.
Ik ben wakker geworden. Toen ik weer richting het meisje keek dat 10 meter van mij weg zat, zag ik haar liggen, maar ze ademt niet meer en haar keel is doorgesneden. Maar waarom haalt de hovercraft haar niet op dan? Ik denk dat ik te dicht in de buurt ben, dus ik besluit om honderd meter verder te gaan zitten. Op een open plek. Ik kijk om me heen of ik medetributen zie. Dan hoor ik ze, voor de tweede keer. De Beroeps. Maar nu zijn ze waarschijnlijk nog maar met twee, aangezien een van hen zeker bij hun voorraad moest blijven. Ik hoor in ieder geval de stem van Anne, de enige Anne die nog levend is. Ik besluit om stil onder een paar bosjes te gaan zitten en als ik de kans krijg een van mijn messen of mijn zwaard in een van hun lichamen te steken. Ik denk niet dat Anne alleen is, aangezien ze druk aan het praten is. Of ze moet een schizofreen zijn. Dat hoop ik niet, want schizofrenen staan erom bekend zichzelf niet in de hand te kunnen houden. Voorzichtig buig ik me voorover en zie daar twee paar sandalen. Ze zien er hetzelfde uit als mijn sandalen, als ieders sandalen, aangezien de outfits altijd hetzelfde zijn. Het enige verschil is dat de kleur heel erg licht verschillen. Ik buig me nog verder voorover en dan zie ik ze. Het is Anne, dat had ik goed, maar de andere tribuut die ernaast loopt, had ik nooit verwacht.
Ik besluit weer rechtop te gaan zitten. Ik voel iets over mijn arm lopen, dus ik sla het eraf. Maar het wil er niet afgaan. Ik kijk om me heen en zie dat ik blijkbaar tussen een enorme groep met spinnen ben gaan zitten. Geen normale spinnen in ieder geval. Dus ik moet gaan rennen, maar eerst moet ik mijn richting bepalen. Ik kan richting de Beroeps lopen, in de hoop dat de spinnen dan op hen afgaan. Ik heb dan wel een grote kans om vermoord te worden. Ook kan ik de andere kant op rennen en dan de kans lopen dat zij achter mij aankomen en dat zij dan door de groep spinnen rennen. Ik besluit dat te doen met een hoop kabaal, zodat ze zeker achter mij aankomen. Ik voel de eerste beet al in mijn arm, dus het moet nu. Ik sta op en begin te sprinten en te schreeuwen zo hard ik kan. Mijn hand-oogcoördinatie gaat hard achteruit, merk ik al snel. Ik kijk om en inderdaad, zoals ik voorspeld had, rennen de twee Beroeps achter me aan met grote spinnen op hun lichamen. Op een gegeven moment sla ik rechts af. Volgens mij raken mijn achtervolgers het spoor bijster en vertrekken in tegengestelde richting. Gelukkig maar. Gelukkig vallen de spinnen, als ze gebeten hebben, er dood af en ben ik na een kwartier al de spinnen kwijt. Nog steeds ben ik gedesoriënteerd. Ik moet een schuilplaats zien te vinden. Al gauw vind ik een holle boom. Ik kijk erin of er misschien andere tributen inzitten en ik kijk of er misschien beesten inzitten. Er zitten enkele beesten in, maar deze zijn geen een van alle gevaarlijk, denk ik. Ik houd me de hele dag verborgen voor de rest van de tributen en realiseer me dat ik nu wel bij de laatste acht tributen zit. Het wordt nu spannend, de spelmakers gaan ons eerst een paar dagen met rust laten waarschijnlijk, maar wanneer er na een aantal dagen nog niemand is doodgegaan, zullen ze of ons naar elkaar toe drijven, door bijvoorbeeld een feest, of iets speciaals laten gebeuren waar een aantal van ons bij omkomen, bijvoorbeeld een aardbeving laten opkomen of de grond onder ons uit laten vallen. Gelukkig ben ik redelijk snel, en nog redelijk goed op de been, in tegenstelling tot Robin, die waarschijnlijk wel een diepe gleuf heeft in één van zijn benen. Het enige probleem dat ik nu heb, is als de Spelmakers iets van vuurballen, of iets dergelijks, gaan gooien op ons of mij, want ik ben nog steeds een beetje gedesoriënteerd. Maar daar moet ik nu niet over na gaan denken. Ook zullen er weer enorme weddenschappen worden afgesloten aangezien we bij de laatste acht, misschien wel zeven, trouwens, zitten. Ik hoop dat Hilde ziet dat ik nu een goedje uit het Capitool nodig heb om weer georiënteerd te raken of om de enorme bulten die ik heb, minder te laten worden. Ik vraag me af hoeveel tributen al een sponsordonatie hebben gehad, en of die kostbaar is geweest om hun leven te redden. Ik blijf in een hoekje van de boom zitten en merk dat de Spelmakers heerlijk met de temperatuur aan het knoeien zijn. Ik heb water nodig, want het is op. Maar ik kom niet meer vooruit door de beten van de spinnen. En dan zie ik het. Voor mijn holle boom ligt een zilverkleurig parachuutje. Ik weet niet hoelang het er al ligt en wat er in zit, maar waarschijnlijk is het voor de beten. Ik pak het zilvere ding zo snel als ik kan en kijk meteen op het label. Chatino-zalf heet het blijkbaar. Het was vast heel erg duur en ik mag hem of haar bedanken voor wat hij of zij mij gegeven heeft. Ik breng het aan op de plekken waar de spinnen hebben gebeten en op plekken waar ik slagaders zie lopen. Het gif trekt blijkbaar in in mijn bloedbaan en tast zo mijn hersenen aan. Na een halfuurtje voel ik me al een stuk beter en besluit om water te gaan halen. Ik heb een uurtje gelopen als ik het meer voor me zie liggen. Als ik er ben, vul ik mijn thermosfles tot op het randje. Ik drink hem half leeg en vul hem daarna weer helemaal. Daarna ga ik weer op zoek naar mijn holle boom. Als ik eindelijk mijn boom, met gemak, weer heb gevonden, valt de avond alweer. En dan voor de vierde keer speelt het volkslied en dit keer verschijnt er maar één gezicht. Het gezicht van het niet geweldig grote meisje met donkere, lange krullen, bij wie de keel was doorgesneden. Door wie weet ik niet, maar ik gok zo de Beroeps, aangezien ze in de buurt waren, toen ik me een stukje van het meisje weg probeerde te verplaatsen. Ik begin te tellen wie er allemaal al in de lucht hebben gestaan. Ik kom in de eerste instantie uit op twaalf, maar weet dat dat niet klopt. Na nog eens goed tellen, kom ik op achttien. Ik heb de namen voor me uitgeschreven en bij onbekende tributen, zoals het meisje met de krullen, het district, in haar geval District 5 en dan meisje of jongen, in haar geval meisje, geschreven. Dan ben ik nog over, net als Anne van Hoesel, Robin, de onbekende jongenstribuut van vijf, Eva en nog een ander persoon. Al achttien tributen dood in vier dagen, we worden er wel doorheen gejaagd, zeg. Stan, Zoë en Sanne zijn alle drie mijn bondgenoten geweest. Stan en Zoë met zijn tweeën samen met mij en Sanne in haar eentje. Een moment daarna besef ik dat ik ze alle drie aan hun lot heb overgelaten. Stan, door hem los te laten en te laten opeten door wrattenzwijn mutilanten. Zoë, omdat ik niet meer naar haar heb omgekeken en afscheid heb genomen, toen ze op het strand lag en daarna met Sanne vrolijk ervandoor gegaan te zijn. Sanne heb ik aan haar lot overgelaten doordat ik weg ben gegaan zonder iets te zeggen. Ik ben niet erg goed geweest voor mijn bondgenoten, dus ik besluit om geen bondgenoten meer te nemen. Niet dat dat een goed idee zou zijn, nu we nog maar met zessen in de arena rondwandelen, maar toch. De Beroeps zijn waarschijnlijk nog wel bij elkaar en hebben misschien besloten dat ze uit elkaar gaan als er nog één iemand van de non-Beroeps dood gaat. Anders wordt het ook zo tricky om bij elkaar te blijven, terwijl er nog maar één iemand die niet Beroeps is, over is. De Beroeps zijn nog met vier, althans, ze waren met drie en toen is zij daarbij gegaan. Na deze woordenwisselingen in mijn eigen hoofd ga ik slapen, want wie weet wat er morgen gaat gebeuren. Ik voel me stukken beter dan vanmorgen, dus morgen wordt een topdag. Waarschijnlijk gebeurt er vannacht en morgen niks, dus ik hou mijzelf ook graag gedeist.
De vogels fluiten en daardoor wordt ik wakker. Misschien maar goed ook, want ik moet topfit zijn. De zon staat hoog aan de hemel. En dat terwijl ik gisteren bij schemering ben gaan slapen. Ik heb blijkbaar de klok rond geslapen, of de Spelmakers moeten hebben geklooid met de tijd, wat ze nogal eens doen. Een paar jaar geleden was er namelijk geen nacht in de arena. Een van de meisjes werd er gek van en pleegde daarna zelfmoord, ik meen dat ze Naomi heette, maar het had ook gerust Lola of iets anders kunnen zijn. Ik sta op, pak een stuk van mijn gnoe dat ik nog over heb, drink wat water en pak mijn rugzakken in. Tegenover mijn boom staat een bosje met bessen erin. Gelukkig maar, want ik kan nu wel wat sappigs gebruiken. Ze zijn niet giftig, want het zijn gewone bramen die daar groeien. Het enige wat mij overkomt, is dat de stekels van de bramenstruiken in mijn handen kleine wondjes veroorzaken, maar daar hoef ik me geen zorgen over te maken.
Ik vertrek in tegengestelde richting van het meer en kom aan het uiteinde van de bossen terecht. Een nieuw gebied dat ik nog niet ontdekt had. In het midden van een kleinere zandvlakte dan waar we begonnen zijn, staat een piramide. Hij is denk ik wel vijftig bij vijftig meter en op de top staat een beeld van de Egyptische god Anubis. Aan de zuidelijke kant van de piramide is een deur, maar hij is dicht. Ik loop richting de deur en zie dat er iets ingegraveerd staat. Het zijn Egyptische hiërogliefen. Ik probeer ze te ontcijferen, maar tevergeefs. Ik kom uit zeventien van de twintig verschillende plaatjes. En dan zie ik het. De vis staat boven golfjes. Dat is waarschijnlijk de zee die achter de berg ligt. De berg staat, op de deur, onder de golfjes. Daaronder komen bossen, net als naast de berg. Op de bossen staan verschillende plaatjes, zoals spinnen en wrattenzwijnen. Alle mutilanten worden dus ook aangegeven op deze kaart. Aan de linkerkant naast de bossen staat dan deze vlakte, met in het midden een piramide. Om die vlakte staan weer allemaal bossen. Onder de bossen die om de vlakte van de pyramide liggen, staat de savanne met daaronder het meer en daaronder de vlakte met de Hoorn des Overvloeds. Daaronder staat een lange en dikke rij met zonnebloemvelden, gok ik, aangezien er zonnebloemen, een stuk of tien, staan. Rechtsboven de zonnebloemvelden ligt blijkbaar een moeras of iets dergelijks, want ik zie dat er twee plaatjes van een krokodil en een kikker op het vieze modderachtige meertje staan. Het moeras strekt zich over de hele rechterflank van de arena uit.
De rest begrijp ik niet, maar onder de rechtse bossen ligt nog iets, wat ik niet kan plaatsen. Het is gewoon de plattegrond van de arena, heel erg globaal. Ik hoop dat de rest van de nog levende tributen dit niet weet, want dat zou ze voordelen op kun leveren. Bijvoorbeeld om niet de zee in te gaan. Of om niet richting het moeras te gaan, omdat daar minstens twee soorten mutilanten leven.
De rest van de dag houd ik me rustig aan de rand van de vlakte voor het geval dat er iemand het geheim ontdekt van de piramide. Als iemand het namelijk ontdekt maak ik hem of haar gewoon een kopje kleiner. Er komt niemand, jammer genoeg. Ik vraag me af of die deur wel eens open gaat en wat er dan wel niet achter de deur te vinden is. Misschien wel mega veel vallen. Of misschien wel een grote schat, waarmee ik iedereen tot moes kan hakken. Misschien gebruiken ze de piramide om het finale gevecht bij, of er misschien wel in, uit te laten vechten. Ik hoop het niet. Ik hoop gewoon dat het op de vlakte is waar de Hoorn des Overvloeds staat. Misschien is mijn laatste tegenstander wel geen Beroeps. Dan heb ik al die spullen voor mij alleen. Die gedachte maakt me wel vrolijk.
En het volkslied van ons vaderland klinkt weer. Deze dag heeft geen doden met zich mee gebracht. Wat positief klinkt dat eigenlijk als je dat zo zegt. Maar voor mij is het niet positief. Ik zal wel eerst nog veel worden toegetakeld voordat ik óf sterf, óf win. Want mijn kans is niet geweldig groot gezien de grote voorraad van de Beroeps. Ik besluit om te gaan slapen terwijl ik de zon onder zie gaan.
We starten dag zes met het laatste stukje gnoe wat ik nog heb, dus ik moet snel weer wat eten zien te vinden. Gelukkig is deze arena vol met voedsel, anders had ik het lang niet uitgehouden. Jammer dat de drie rugzakken die ik en Stan pakten alleen maar wapens en één thermosfles bevatte. Ook was er één leeg en deze had ik dus volgepropt met vlees. De geur is er in blijven hangen en ik snak naar meer, maar helaas kan dat niet. Ik moet mijn leven redden door heel de tijd bessen te gaan plukken, of door een nieuwe gnoe te gaan schieten. Ik ga kijken op de vlakte waar ik mijn gnoe de vorige keer had gevonden, maar dit keer is de vlakte leeg. Verlaten. Geen levend wezen te bekennen. Al zie ik daarachter ergens iets kronkelen. Waarschijnlijk iets van een cobra of een ander soort slang die op de savanne leeft. Aan de ene kant hoop ik dat deze giftig is, aan de andere kant niet. Als hij nou een andere tribuut bijt, moet hij giftig zijn. Als hij mij bijt, mag hij niet giftig zijn. Ik draai me om en kijk recht in zijn ogen. Ik zal snel moeten handelen. Ik ren op hem af en ik steek een van mijn messen in zijn ribbenkast. Het maakt me gelukkig en ik sleep hem mee naar de rand van de zandvlakte met de piramide erop. Hij is redelijk zwaar en dan voel ik een trap in mijn been. Ik draai me om en zie dat hij niet in staat is om op te staan, maar ook nog niet dood is. Ik geef hem een trap en lach gemeen naar hem. ‘Zozo, dat heb ik toch mooi voor elkaar’, zeg ik lekker hard zodat hij het ook kan horen. Daarna steek ik een tweede mes in hem, dit keer in zijn hart. Nu is hij dood. Ik sleep hem verder naar de rand van het bos en snijd hem in stukjes. Ik braad de stukjes eland op een klein vuurtje dat ik heb gemaakt in de hoop dat niemand de rook ziet. En ik peuzel hem lekker op. De rest stop ik weer heerlijk in mijn rugzakken. Zo, ik kan weer drie dagen vooruit, denk ik bij mezelf. Alleen mijn watervoorraad begint alweer op te raken. Ik besluit een middagdutje te gaan doen om even te ontsnappen aan al mijn zorgen.
Dan word ik wakker door het volkslied. Ik zit hier bijna een week, bedenk ik me. Één week al. Ik ben nog nooit zo lang van huis geweest. Ik mis mijn gezin en familie wel erg, maar daar kan ik helaas niks aan doen. Niemand verschijnt vannacht in de lucht. Jammer. Nog steeds met zijn zessen. De Spelmakers zullen ons nog maximaal één dag met rust laten, daarna worden we door iets weer bij elkaar gebracht of gebeurt er iets anders onverwachts. In ieder geval ben ik er klaar voor om ongeveer twee tot drie dagen te leven zonder dat er wild in de buurt is. Maar het water zit me toch wel erg in de weg. Ik val langzaam aan weer in slaap en ik kijk morgen wel hoe ik dat ga doen met het water.
In de nacht word ik één keer wakker. Ik draai me om richting de piramide en zie een schim eromheen lopen. De schim gaat zitten tegen de piramide en valt volgens mij in slaap. Ik kan er naar toe gaan om het te vermoorden, maar stel dat het niet slaapt, of dat het een gevaarlijke mutilant is. Dan ben ik wel mooi de klos. Ik besluit dus maar het wezen met rust te laten. De volgende ochtend zie ik al gauw dat het een meisje is. Van deze afstand zie ik niet wie, maar wel dat ze een glazen fles heeft waarin ze water heeft zitten. Ze drinkt het leeg, verdwijnt achter de piramide en komt terug met een volle fles. Ik kijk raar op en realiseer me dat achter de piramide een stroompje of iets dergelijks moet zijn. Als het meisje weg zal gaan, beloof ik mezelf, ga ik water halen. Maar het enige probleem is dat het meisje niet weg gaat. Ik besluit dus om via de rand van het bos naar de waterbron te lopen. Na vijf minuten lopen zie ik het kabbelende beekje. Op mijn gemak loop ik ernaartoe, ook al heb ik erge dorst, ik heb geen haast. Ik kniel neer bij het beekje en wil de thermosfles vullen, maar het water trekt zich steeds terug als ik mijn fles wil vullen. Het is een tantaluskwelling in de werkelijkheid. Je bent zo dicht bij iets en toch is het onbereikbaar. Ik besluit om in het beekje te gaan zitten, maar ook dan wijkt het water weg. Hoe ga ik dat water in mijn fles krijgen? Dan zie ik tien meter verderop een plank die tot de helft nat is. Ik pak de plank en zet hem in het beekje om het water tegen te houden. En ja hoor, mijn fles vult zich met gemak. Een slim meisje is het wel dat daar zit, dus ik houd me maar beter even op een afstand. Misschien vermoord ik haar later. De rest van de dag gebeurd er niet bijzonders, alleen dan dat ik zie dat het meisje verward raakt als ze ziet dat de plank verplaatst is. Ik ben namelijk een stuk dichterbij het beekje gaan zitten, net uit het zicht van het meisje. Helaas heeft ze al gauw door dat iemand haar idee heeft gepikt en neemt de plank steeds mee naar haar ‘kamp’ en beschermt het met haar leven. Wie weet heeft ze het als sponsordonatie gehad. Maar dat denk ik niet, aangezien ze het dan niet zo onbeheerd zou hebben achtergelaten.
Rond twaalf uur, wanneer de zon hoog aan de hemel staat, eet ik nog een stuk van mijn eland. De rook wordt opgemerkt door het meisje, maar ze verroert zich niet. Ik denk dat ze denkt dat de Beroeps haar proberen te lokken om haar daarna te vermoorden, dus ik houd het vuurtje nog een tijdje aan. Rond drie uur zie ik dat het meisje in haar rugzak zoekt naar iets, maar ze kan het niet vinden. Ik hoor van dertig meter afstand haar maag zelfs knorren. Dan staat ze op en loopt ze nog één keer naar het beekje en vult haar fles. Dan draait ze zich om en loopt recht op mij af. Ik moet nu kiezen wat ik ga doen. Ik kan wegrennen, maar dan hoort ze me en wellicht komt ze dan achter mij aan. Ik kan blijven zitten waar ik nu zit en haar vermoorden. Mijn laatste optie is haar als bondgenoot te vragen. We zijn nog met zessen en daarvan zijn er vier Beroeps en zij en ik niet. De grootste kans maken we als we samen opereren. Dus ik stap uit de bosjes om haar niet te laten schrikken. Ze is nu nog tien meter van me vandaan. Blijkbaar heeft ze geen wapens, anders had ze er al lang een gepakt. Ik roep vanaf een afstand: ‘Hallo, heb je honger?’. Ze knikt. Ik loop in haar richting en geef haar een stuk van mijn eland. Ze geniet er zo te zien van. ‘Ik houd je al een tijdje in de gaten.’, zeg ik tegen haar. Ze knikt en eet verder. Het lijkt wel of ze het al die tijd heeft geweten, maar dat is niet, anders was ik nu misschien al wel dood geweest, aangezien ze me met rust heeft gelaten, zelfs toen ik lag te slapen. ‘Ik ben uit de bosjes gestapt, omdat we nog maar met zessen zijn en de Beroeps met al met vier, dus wij de overige twee zijn.’, zeg ik, terwijl ze me knikkend aanstaart. Dan legt ze haar hand op mijn schouder: ‘Dankje, erg attent van je.’. ‘Hoe heet je?’, is mijn antwoord daarop. ‘Is niet van toepassing, een van ons is binnenkort dood, dus ‘Who cares?’.’. Ik, denk ik, maar toch. Het is inderdaad beter om het niet weten in het geval ik haar moet vermoorden, dan is ze niet helemaal mijn bondgenoot geweest. De rest voor de middag is het stil. Wij tweeën en de vogels. Geen enkel kanon. Helemaal niks. Alleen een zacht blazende wind die wat verfrissing brengt in deze heel erg brandende zon. Het meisje is al een beetje verbrand, ik gelukkig nog niet.
Tegen zes uur valt er een zilver parachuutje naar beneden. Het meisje staat op, pakt het en komt weer naast me tegen de piramide zitten. Ze maakt het open en er zit zonnebrand in. Meteen breng ik een dikke laag aan op al haar verbrande plekken en andere plekke die snel verbranden. Dan doet zij hetzelfde bij mij. Het is verfrissend, heerlijk. ‘Weet je, de Spelmakers hebben ons te lang met rust gelaten, binnen nu en zoveel uur staat ons iets te wachten.’, zegt ze. Ik knik. Ik blijf erover nadenken hoe ze zal heten. Ik heb haar naam gehoord, maar ik kan het niet opbrengen. Ik val in slaap, want ik ben uitgeput. Opeens word ik wakker geschud door haar. ‘Mens, word wakker! Kijk! Kijk dan!’, roept ze. Ik open mijn ogen en zie haar wijzen naar de piramide. Hij is open. Ik sta op, klop het zand van me af en wrijf even door mijn ogen. Dan loop ik richting de deur en zie ik dat het één groot labyrinth is, aangezien we vier verschillende wegen kunnen kiezen om in te gaan. ‘Ik ga daar niet naar binnen.’, zeg ik tegen haar. ‘Waarom niet?’, antwoordt ze me. ‘Joost mag weten wat zich daarin bevindt.’, is mijn antwoord daarop. Hierna volgt een lange discussie over wat zich daarin allemaal wel niet kan bevinden. Ze suggereert dat er misschien wel super veel wapens in liggen. Mijn antwoord daarop is dat er misschien wel mutilanten en/of vallen bevinden. Misschien is de piramide al eerder open geweest en is het een schuilplaats van een van de gevaarlijkere tributen. Ik zie haar twijfelen. Na een kwartier met elkaar te hebben geruzied besluiten we dat ik met mijn zwaard de wacht houd en dat zij in haar uppie naar binnen gaat om ‘de buit’ binnen te halen. Na een half uur komt ze naar buiten gerend met een aantal zwaarden en voedsel. Ze heeft ook flessen in haar handen gevuld met andere dingen dan alleen water. Haar been heeft een enorme inham en haar gezicht een schram. ‘Kom, ik weet de weg nu, we gaan meer halen.’, zegt ze. ‘Wie let er dan op onze spullen?’, vraag ik. Ze antwoordt: ‘Ehm… Weet je, blijf hier de spullen bewaken, dan haal ik meer spullen.’ Na drie uur heeft ze de hele piramide leeg gehaald, lijkt wel. Er staan tientallen tassen en plastic dozen. Ook heel veel wapens, van speren tot hakbijlen. Één samurai zwaard, een lichaamspantser en nog veel meer. Ik doe het lichaamspantser meteen aan. We drinken beiden uit de flessen waar volgens mij sinas en cola inzitten. Heerlijk is dat als je bijna een week op water hebt geleefd. We maken selecties van spullen die we meenemen. Ik kies voor de hakbijl en het meisje gaat voor een boog en voor een Middeleeuws schild. We stoppen in totaal acht rugzakken vol met van alles. Van water tot wapens en van geneesmiddelen tot eten. Wat we niet mee kunnen nemen, brengt het meisje terug naar binnen. Zo, laat het feest maar beginnen, bedenk ik. Ik val in slaap en zij houdt de wacht. In het midden van de nacht wisselen van wacht. In de nacht gebeurt niks, maar zodra de zon op begint te komen, begint het volkslied te spelen. ‘Dames en heren, onze tributen. Jullie zitten bij de laatste zes! Gefeliciteerd! Maar wat zou de Hongerspelen zijn zonder een geweldig evenement. Het feest komt eraan! Maar dit jaar is het niet gewoon een feest, want het is een feest in het moeras! Één ding, voor iedereen ligt er ergens in het moeras iets verstopt wat je wellicht nodig zou hebben. De spullen zullen over een uurtje worden geplaatst. En let op: vallen er geen doden, dan zal er nog iets niet leuks gebeuren. Een voorbeeld van wat iemand misschien zou kunnen krijgen: Voor één van jullie ligt er misschien wel een foto van je familie, voor de ander misschien wel een brief. Voor weer een ander misschien wel een soort medicijn. Ik wens jullie succes en moge de kansen ímmer in je voordeel zijn!’, de stem van Caesar Flickerman galmt na in mijn hoofd. Ik heb nu alles wat ik nodig heb, dus waarschijnlijk ligt er iets in het moeras wat dierbaar voor me is. ‘Ik ga erheen!’, zeg ik. ‘Ik ga met je mee!’, roept ze naar me, terwijl ik al op de rand van de vlakte sta. ‘Nee, ik neem de rugzak met jouw naam erop wel mee!’, roep ik weer terug. Ze gaat ermee akkoord. En ik verplaats me via de bossen naar het moeras. Gelukkig weet ik waar het ligt. Ik hoop dat de Beroepstroep dit niet weet, aangezien ik dan ongestoord hun spullen kan zoeken en meenemen, in de hoop dat het iets is waarmee ik kan onderhandelen, aangezien het misschien iets is wat hen dierbaar is.
Na ongeveer een uurtje te hebben gelopen, ben ik beland bij het moeras. Ik zie niemand, maar hoor wel iets. Iemand is, ik gok een meter of 25 van mij weg, aan het vloeken en doen. Ik zie hem aan komen lopen en het blijkt de jongen te zijn uit district 2, Robin. Hij droeg tijdens de interviews een mooi wit pak met de boorden en de knopen zwart. Hij is ook nog één van de vier Beroepstributen, natuurlijk. Ik blijf nog een tijdje naar hem staren, maar opeens valt mijn oog op iets in zijn hand. Één rugzak met een tribuutnaam erop. Ik zie de letters, volgens mij zijn het er vier, maar ik kan niet zien welke letters het nou precies zijn van deze afstand. Robin komt langzaam richting mij gelopen. En dán zie ik het. Op de rugzak staat in een groot en dik lettertype ‘Anne’ geschreven. Hmm, Anne… Die rugzak boeit me eigenlijk niet zo erg. Na vijf minuten gewacht te hebben, besluit ik onder de ogen van Robin te komen om hem met mijn bloedeigen handen te vermoorden, maar iemand is me voor. Ik vloek in mezelf, omdat het waarschijnlijk mijn bondgenote is, omdat de rest van de tributen Beroeps is. En dat betekent dat ze me gevolgd is en dat ze de piramide alleen heeft gelaten én dat ze niet naar me geluisterd heeft. Ze heeft een rugzak in haar handen. Op de rugzak staat de naam ‘Robin’. Ik hoor het meisje roepen: ‘Hé, Robin, als je je rugzak wilt, moet je hem maar komen halen.’. Dan besef ik dat het niet mijn bondgenote is. Het is Eva! Dat betekent waarschijnlijk dat de Beroeps uit elkaar zijn, of deels althans. Ik bedenk dat Robin nu wel voor zijn rugzak wil gaan vechten. Robin pakt uit zijn rugzak een wapen. Waarschijnlijk zelf gemaakt, aangezien hij uit het steendistrict komt. Een korte stok steekt voor hem uit. Hieraan hangt een stevig touw waaraan een redelijk grote steen hangt. Aan de overkant staat Eva met haar rugzak te klungelen. Dit belooft een episch gevecht te worden, dus ik blijf maar kijken. Robin rent naar Eva toe, terwijl Eva net klaar gaat staan met haar messen. De jongen laat de steen uit zijn linkerhand los en begint zichzelf rond te draaien. Zelf vind ik het een heel erg slimme oplossing aangezien hij dan ook niet direct aangevallen kan worden. Het enige probleem wat er wel is, is dat het geen bescherming biedt tegen messen gooien, omdat dat van een afstand kan worden gedaan en je wordt van het ronddraaien ook nog eens duizelig. Zelf denk ik dat Robin iets weet wat ik nog niet weet. Al snel kom ik er ook achter aangezien Eva steeds maar naar achter blijft lopen. Eva is gespecialiseerd in het hanteren van een mes om te steken, niet om te gooien. Robin heeft op dit moment nog voordeel, maar wie weet hoe lang dat nog gaat duren? Eva loopt naar achter, maar op een gegeven moment valt ze. Ze zit als een rat in de val.
Robin stopt met draaien, gooit de steen omhoog en trekt dan de stok naar beneden, waardoor de steen met een supersnelle vaart daalt. Maar Eva rolt richting Robin en ontwijkt zijn steen. Dan bijt Eva hem in zijn been. Je ziet Robins gezicht verkrampen, waaruit blijkt dat Eva een best stevige beet heeft. Hij trapt haar in haar gezicht en ze rolt terug. Ze rolt van de oever in het vieze vijvertje. Robin bukt, fluistert iets naar Eva, trekt haar uit het water en hangt haar op aan een tak die haar houdt. Dan kiest hij zorgvuldig een wapen uit. Hij kiest voor een heel erg grote moker. Terwijl Eva daar nog steeds hangt, roept hij Anne. Blijkbaar is ze ondertussen aan het zoeken geweest naar de overige rugzakken. Ze lacht als ze Eva, die hevig aan het rillen is met haar doorweekte bruine, zachte om haar gezicht hangende haren, ziet hangen aan de tak. ‘Robin!’, zegt ze, ‘Ik weet dat dit de Hongerspelen zijn, maar ik denk toch dat je haar in één keer dood moet slaan en niet eerst helemaal moet verminken.’. Robin zucht. ‘En als jij nou mee mag slaan?’, is zijn antwoord daarop. ‘Nou… vooruit dan!’, antwoordt zij weer vrolijk. De eerste klap die Eva ontvangt, is van Anne, een niet zo geweldig harde, maar een mooi begin. De moker raakt haar in haar buik en ze krimpt ineen, maar ademt nog steeds. Het is niet dat ik hiervan geniet, maar ik laat hen hun gang gaan, zodat ik sneller naar huis kan. Dan komt Robins slag, die iets harder is, maar die nog steeds geen echte invloed heeft gehad op de benen, waarop hij richtte, van Eva. Dan slaat Anne weer, dit keer op de longen. Het valt me op dat Robin nog steeds wat bloed op zijn bovenlip heeft van toen hij tegen de boom aanviel. De slag van Anne laat Eva even een minuut naar lucht happen, maar ze leeft nog steeds. Het moet echt afschuwelijk zijn om daar te hangen, bedenk ik. Dan valt het Anne ook op dat Robin nog bloed op zijn gezicht heeft zitten. ‘Kom eens hier, Robin?’, zegt ze. Hierna zet Robin een stap dichterbij. Dan scheurt Anne een stukje stof van het shirt van Robin af en stopt het in het water. Daarna wast ze het gezicht van Robin schoon. ‘Veel beter!’, zegt ze op een beetje een spottende toon. ‘Zal ik nog een keer slaan?’, vraagt de jongen. ‘Ja, is goed.’, is haar antwoord. Recht op het hart wordt ze geslagen. Er stromen al een aantal straaltjes bloed over haar lichaam, maar nog steeds weet ze te overleven. Hierna slaat Robin met al zijn kracht, niet dat dat veel kracht is, nog een keer. Die slag wordt Eva fataal. Hij slaat een gat in haar keel en Eva krijgt geen lucht meer. Het kanon gaat af. ‘Nog drie te gaan.’, zegt Anne met een gemene lach. Nadat ze verdwenen zijn besef ik dat ik wel minstens een half uur heb moeten liggen kijken. Ook is de jongen uit vijf uit de Beroepstroep gegaan, aangezien Anne zei dat ze er nog ‘drie’ te gaan had. Ik, mijn bondgenote en de jongen uit vijf. Aangezien ze allebei hun rugzakken hadden, hebben ze waarschijnlijk besloten om een nieuw kamp te maken. Waarschijnlijk omdat ze geen oud kamp meer hadden, omdat ze dat anders niet alleen achter zouden laten. Ik hoop dat de tribuut uit vijf nog geen rugzak heeft gevonden, anders is de kans groot dat dat die van mij is. Er liggen hier nu nog maximaal vier rugzakken, met vier namen. Ik weet niet of de rugzak van Eva er nog is. Die is misschien wel tegelijk met het kanon weggehaald.
Na een paar honderd meter te hebben gelopen, door het duistere moeras, vind ik een rugzak met de naam van de jongen van vijf erop. Dan hoest iemand. Ik draai me om en daar staat hij, heel onverwachts. De jongen uit vijf. Dan biedt hij me iets aan: ‘Ik heb een goede deal: Als jij mij mijn rugzak geeft, krijg jij jouw rugzak én zal ik de locatie geven van het kamp van Robin en Anne.’. ‘Okay.’, antwoord ik. Hij staat aan de overkant van een redelijk ondiepe poel met allemaal algen erin. ‘Gelijk oversteken.’, roept hij. Dus we tellen af en gooien beiden onze rugzakken naar de overkant. Die van mij belandt net op de rand en die van hem, waarvoor ik me eigenlijk best mag schamen, beland vijf meter van de kant in het water. Ik denk dat ik niet meer kan rekenen op die locatie. Dus ik pak snel mijn rugzak, draai een kwartslag en begin te rennen. Nadat hij zijn rugzak uit het water heeft gehaald, rent hij achter mij aan.
Ik blijf rennen. Ondertussen probeert de jongen met de donkerblonde haren nog een paar messen te gooien tot ze, op één mes na, op zijn. Hij mist gelukkig elke keer. Al snel zie ik dat we Anne en Robin, die nog niet ver weg van ons zijn gelopen, naderen. Als ik door blijf rennen, moet ik sowieso tegen drie mensen vechten. Maar als ik stil blijf staan, krijg ik vast een zwaard in mijn rug. Het is weer een dilemma. De Beroeps, of moet ik ze nu anders noemen, draaien zich om, omdat ze mijn geren horen. Anne rent als eerst op mij af. Na een paar seconden realiseert Robin zich pas dat Anne al weg is. Hij is traag van begrip nu. Zijn wond aan zijn been is wel al weer weg. Een sponsorgift, waarschijnlijk. Hij krijgt ook wel sponsorgiften. De mensen geloven in hem dat hij het kan gaan winnen. Ze geloven meer in hem, meer in Anne en misschien ook wel meer in de jongen van vijf, om dit te winnen dan dat ze in mij geloven. Maar daar kan ik me nu beter niet druk om maken, want Anne en Robin komen met een enorme vaart richting mij gerend. De enige manier die ik kan bedenken, is om de jongen van vijf te laten vechten met hen zonder dat ik er zelf bij betrokken raak. Maar hoe? Ik kijk om me heen. Langs me loopt aan de linkerkant een beekje. Het beekje is redelijk breed en kabbelt, gelukkig, rustig. Ik moet erover heen springen, dus ik buig een beetje af naar rechts en daarna sla ik in één keer af naar links. Net als ik wil springen, probeert de jongen van vijf mij nog met zijn laatste mes te verwonden aan mijn linkerbeen. En dat lukt hem. Gelukkig kan ik me nog met mijn rechterbeen afzetten en belandt zo met mijn linkerbeen aan de overkant tegen een steen, doordat ik achter een steen bleef haken met mijn rechterbeen. Mijn linkerbeen is er dramatisch aan toe. Ik sta op, hinkel een beetje moeilijk omhoog, draai me om en zie dat het gevecht tussen de twee jongens en het meisje al gaande is. Ik besluit om, terwijl ik mijn linkerbeen verzorg, toe te kijken en daarna ervandoor te gaan, als mijn linkerbeen dat toelaat. Ik zie dat Anne op het begin het Robin en de jongen uit laat vechten. Terwijl ik mijn wond schoonmaak met wat water valt er een parachuutje voor mijn neus. Een zalfje, alweer, dit keer om mijn wond te laten genezen. Als ik er wat op doe, wat eigenlijk best koud is, zie ik dat Robin met een mes de jongen uit vijf verwondt. De reactie van vijf is dat hij zijn samurai-zwaard op Anne richt en het naar haar toe gooit. Het zwaard raakt Anne bij haar pols. Het bloedt en het blijft bloeden. Anne draait zich om om het te gaan verbinden, aangezien Robin de jongen wel bezig zal houden. Het probleem voor district vijf is dat hun nog enige levende tribuut nu zonder zijn messen en zonder zijn samurai-zwaard zit. Hij moet dus met zijn handen gaan vechten. Als ik mijn wond verbind met een stuk van mijn shirt, zie ik in een ooghoek dat de jongen Robin een bloedneus slaat. Dat is al de tweede keer voor hem deze Hongerspelen. Robin valt woest achterover, waarna de jongen richting Anne loopt. ‘Anne, as ok!’, probeert de jongen van district 2 nog naar Anne te roepen. Het lukt hem niet zo goed om te roepen, omdat hij met zijn hoofd naar achter hangt om het bloeden te laten stoppen. Net als Anne zich probeert om te draaien, wordt er door een samurai-zwaard één keer in haar nek, één keer in haar rug en één keer in haar linkerbeen gestoken. Het kanon gaat en Anne valt voorover in de modder. Robin staat op en rent naar haar toe, zo goed als dat mogelijk is, en blijft haar naam maar zeggen, terwijl hij haar in haar gezicht slaat. De District vijf jongen is er al vandoor met de rugzak waar ‘Robin’ op staat, die hij uit Annes handen heeft losgewrikt toen ze net was gevallen. Robin ziet er bezorgd uit terwijl hij afscheid neemt van Anne. Daarna rent hij achter de jongen aan, in plaats van over het beekje te springen en mij te grazen te nemen. Nog maar vier tributen, denk ik. Bijna klaar. Dan besluit ik maar terug te gaan, met de rugzak waar mijn naam op staat, natuurlijk. De twee overige jongens zijn beiden gewond. Ik hoor of zie dadelijk wel wie van de twee in hun gevecht is vermoord.
Als ik terug kom op de vlakte met de piramide zie ik dat mijn bondgenote alle spullen heeft uit gesorteerd. Alle zwaarden bij elkaar, al het vlees bij elkaar, alle drank, enzovoorts. Ze ziet me en roept naar me, terwijl ze naar me toe begint te rennen. ‘Wie is er dood?’, vraagt ze. ‘Anne en Eva.’, is mijn antwoord. ‘Dan ben ik dus nog het enige meisje’, zegt ze met een glimlach. Zelf heb ik mijn zwaard nu recht voor me uitgestoken. Niet om haar te doden, maar gewoon, omdat ik zie dat ze me wil gaan knuffelen en ik daar niet zo van houd. Maar dan, voordat ik het me realiseer en mijn zwaard heb teruggetrokken, struikelt ze en zit ze aan mijn zwaard geregen. Mijn derde echte keer dat ik een tribuut heb vermoord. Ik verstijf. Ze kijkt me aan. ‘Het was niet de bedoeling!’, zeg ik, terwijl de tranen in mijn ogen springen. ‘Kan gebeuren.’, antwoordt ze, ’Ik heet trouwens Silken.’. Haar ogen sluiten en het kanon gaat. Ik fluister nog: ‘Ik ga je missen, Silken.’. En ik begin nu te huilen en te snikken, heel zachtjes, zodat niemand het zal horen. Ik haal mijn zwaard uit Silken, leg haar neer op de grond en knuffel haar voor de laatste keer. Ik ga een stukje verderop zitten, aangezien ze moet worden opgehaald. De hovercraft verschijnt wanneer ik net ben gesetteld in de bosjes. Dat was de laatste keer dat ik Silken zal zien.
Dan ga ik me klaarmaken voor de eindstrijd die wellicht morgen toe zal treden. Misschien gebeurt er wel iets anders waardoor één van ons als winnaar zal worden gekroond. Ik pak wapens, zoveel ik kan dragen. Ook pak ik het Middeleeuwse schild en het lichaamspantser, welke ik ook meteen aan doe. Daarna drink ik een aantal flessen leeg en eet ik zoveel als ik kan. De achtste dag sluit voor mij af met het volkslied. Een dodenaantal van drie. Eerst komt Anne in de lucht. Het meisje met de hoogste trainingsscore van iedereen, namelijk elf. Het meisje uit District één. Ze is nu dood, dus daar heeft ze niet echt veel aan gehad, al was ze wel één van mijn grote tegenstanders. Misschien heb ik wel geluk dat de jongen van vijf haar heeft vermoord. Na haar komt Silken in de lucht. Ik schiet meteen weer vol. Het meisje waarvan ik de naam pas een uurtje weet. Het meisje dat een aantal dagen mijn bondgenote is geweest. Het meisje dat uit District drie kwam. Het meisje dat ik, per ongeluk, heb vermoord. Het meisje dat… Hé! Zij had Hanneke vermoord. Het schiet me in één keer binnen. Het meisje dat voorgoed uit mijn leven is verdwenen, maar mij mijn hele leven zal blijven achtervolgen. Stiekem mis ik haar wel. Als laatste komt Eva in de lucht tevoorschijn. Dood. Gemarteld door Anne en Robin. Alle drie de doden waren meiden. Alleen nog maar jongens in de Spelen. Ik besluit te gaan slapen, omdat morgen waarschijnlijk een grote dag zal zijn.
Dag negen begint goed met nog steeds genoeg voedsel en drank. Hopend dat de andere twee geen voedsel en eten hebben, zie ik een soort van paddentrek langskomen over de vlakte. Het enige wat anders eraan is, is dat de padden schorpioenen zijn. Ik loop naar de rij toe en pak er één op bij de plekken die niet giftig zijn. Dan probeer ik hem boos te krijgen en lukt het me om met de ene de andere dood te steken. Het is grappig om te doen. Zelf doe ik het geluid van een kanon na om het wat echter te laten lijken. Ik lach in mijzelf. Daarna realiseer ik dat de ogen van iedere, maar dan ook echt iedere, schorpioen rood zijn geworden. Ik sta op, terwijl ze zich allemaal naar mij toe draaien. Ik draai me om en begin te rennen, richting de piramide. Het zweet breekt uit en binnen de kortste keren ben ik helemaal doorweekt. Als ik eindelijk bij de piramide ben, ben ik voor het eerst blij dat deze piramide met een soort van tredes is ‘bekleed’. Ik klim erop en zie dat de schorpioenen beneden blijven staan wachten. Ze kunnen waarschijnlijk niet klimmen. Na verloop van tijd is één derde van de schorpioenen al weer verdwenen. Weer een uur later is de helft ongeveer weg. Als het volkslied speelt is er nog maar één over. Die besluit ik te vermoorden. Ik loop langzaam trede voor trede naar beneden. Op de tweede blijf ik staan, buig ik voorover en steek ik mijn mes in zijn of haar lichaam. Dan begraaf ik hem om zo de andere niet aan te trekken. Morgen is de dag, dag tien. De dag dat ik misschien wel naar huis ga. Wat ik uitermate hoop. Ik vertegenwoordig district tien. Mijn districtpartner, Eva heb ik vermoord zien worden. Ik heb een trainingsscore van vijf. De jongen van vijf een trainingsscore van zes en Robin van tien. De kansen zijn niet echt in mijn voordeel. Het gaat niet echt makkelijk worden. Maar daarvoor zijn de Hongerspelen er, om niet makkelijk te zijn. Misschien word ik wel mentaal onstabiel als ik hier uit kom. Maar ‘Who cares?’, zoals Silken zou zeggen, want ik leef dan nog, de rest dan niet meer. Ik houd mijn familie, mijn vrienden, kan een toekomst opbouwen en heb geld en eten genoeg om mijn familie te verzorgen. Dat zou genieten zijn. Wanneer de zon net onder gaat, besluit ik te gaan slapen, aangezien ik morgen fit moet zijn.
De volgende morgen merk ik dat ik heb gedroomd over de winst die ik misschien wel haal. De meisjes hingen aan mijn voeten, lelijke en enkele knappe. Maar daarna veranderden ze in schorpioenen die me staken en bleven steken. Gelukkig is dat niet echt gebeurd. Ik drink nog wat, pak mijn spullen en wacht tot de Spelmakers ons naar de Hoorn des Overvloeds leiden. Na een klein uurtje zie ik in de verte een zandtornado de lucht in rijken. Één van de andere bevindt zich daar in de buurt en wordt op die manier naar de Hoorn geleid. Hoe zal ik ernaartoe worden geleid? Ook een tornado, een roedel honden, een mummie die uit de piramide komt? Ik zal nog even moeten wachten. Na vijf minuten zie ik in een andere hoek een tornado opsteken. Al snel is mijn tornado ook aanwezig. Eerst sta ik er rustig naar te kijken. Hij trekt alles met zich mee. Bomen, dieren, mutilanten. Maar dan zie ik ze. Er zweven hoofden in de tornado! Als eerste zie ik het hoofd van Joep. Gadverdamme. Ik zie zijn dood nog voor me, al heb ik die niet echt zelf gezien. Dan zie ik ook het gezicht van Silken. Ook zie ik in de verte het hoofd van Stan en het hoofd van Anne Verstraeten. Dan komt die van Timo nog langs. Ik zie nog één of twee hoofden, maar van wie weet ik niet. Ik begin te rennen, blijf rennen. Ik kijk nog één keer om en zie dat de piramide uit de grond wordt getrokken. Ik draai weer terug en begin weer verder te rennen.
Als ik bij de beginvlakte aankom zie ik dat Robin de Hoorn in rent. Maar zijn tornado trekt de Hoorn van de grond af en smijt hem stukken verder weg in de lege vlakte. Er staan geen bomen meer, geen dieren meer, niks. Alleen de vlakte, de berg en de Hoorn zijn er nog. Dan raast de tornado van Robin, waarin ik het hoofd van Judith en Dirk zie, achter de Hoorn aan en trekt hem nog één keer omhoog. Robin houdt zichzelf ergens aan vast, waardoor hij niet omhoog vliegt. Een moment later valt het grote gouden ding met een enorme kracht op de rug van de district twee jongen. Het kanon. Dood. Hij is óók dood. Nog maar één iemand dood en dan is deze editie ook weer afgelopen, denk ik. Wellicht ben ik het, wellicht is het de vijf tribuut. Dan zie ik in de verte mijn laatste tegenstander met zijn tornado en zijn samurai-zwaard aankomen. Hij lijkt verward te zijn, al weet ik niet waarom. Als hij en zijn tornado dichterbij zijn, valt het me op dat het hoofd van Hanneke en die van Lars onder andere rondzweven in zijn tornado. De tornado van Robin staat nog steeds achter het lijk te razen. De tornado van de vijf jongen gaat tussen mij en de jongen, die ook stil is gaan staan, razen. Daarna voegt mijn tornado zich erbij. Na een minuutje is die van Robin er ook bij gekomen en is het één grote mega tornado. Alle tweeëntwintig hoofden, inclusief die van Robin, zweven door de tornado. Veel hoofden zie ik voor de tweede, derde keer. Sommige zelfs voor de vierde keer. Maar die van Job, Patrick en Annemijn komen nu voor de eerste keer langs. Ook Zoë en het meisje met de lange donkere krullen had ik nog niet gezien. Sannes hoofd draait onder in de tornado en maakt hele snelle rondjes. Het hoofd van Märle daarentegen zit juist bovenin en komt eens in de zoveel tijd langs. Ook valt het me op dat er af en toe mutilanten tussen de hoofden vliegen. De wrattenzwijnen, spinnen, krokodillen, de vis, alleen wat gekrompen, de kikkers. Ook een bever en een paar keer komt er een slang langs gezoefd. Dan lost de tornado op in het niets en sta ik oog in oog met mijn nog enige levende tegenstander. Nu de tornado opgelost is, zie ik dat het meer, waar de tribuut van vijf voor staat, helemaal droog is gevallen. Één groot gapend gat. We kijken elkaar aan. Ik zie de furie in zijn ogen en het verlangen om mij te vermoorden. Dan pakt hij zijn zwaard eens wat beter vast en ik hoor hem schreeuwen, terwijl hij naar mij begint toe te rennen. Als hij nog maar drie meter van mij af is, zet ik een stap naar rechts. Dan zoeft hij voorbij, terwijl ik me buk. Zijn samurai-zwaard zwaait net over me heen. Wat een geluk dat ik dat aan zag komen! Ik draai me om, zie dat hij me woest in mijn ogen staart en ik pak een speer uit mijn rugzak. Ik heb één speer meegenomen als afstand wapen en nog een paar messen. Ik gooi een van mijn messen om mijn speer later te kunnen gebruiken. Raak! Maar niet echt hard gegooid, helaas. Ik heb mijn mes alvast klaar in mijn handen. Ik zie dat zijn buik is geraakt en dat er wat bloed uitstroomt, maar dat is nog niet genoeg om dood te gaan. Hij rent op me af en snijdt een enorme snee in mijn arm. Het doet pijn. En het bloed. Geen tijd om het te verbinden. Hij rent weer op me af en dan gooi ik mijn schild. Het raakt hem in zijn buik en hij valt naar achter. De jongen staat weer op, met wellicht wat buikpijn, en rent weer op me af. Ik probeer hem te ontwijken, maar dat mislukt. Hij slaat met zijn samurai-zwaard en ik heb al afscheid genomen van deze wereld. Maar dan realiseer ik me dat hij me op mijn lichaamspantser heeft geraakt en dat ik dus ongedeerd blijf. Hij wordt woest. Ik draai me om en zie dat een van mijn messen recht naar mijn gezicht raast. Ik buk en hoop dat ik diep genoeg door de knieën ga, omdat hij nog een mes gooit. Joost mag weten waar hij die vandaan heeft gehaald. En gelukkig buk ik diep genoeg. De messen vallen achter me en ik pak er één op. Dan ren ik op hem af en snijdt één van zijn polsen door, waarna ik een stukje doorloop, zodat hij met zijn rug naar mij toe staat gekeerd. Zijn hand met zijn samurai-zwaard valt in het zand en ik geef hem een trap in zijn rug. Hij valt voorover en ik ga op zijn rug zitten. ‘Hap het zand dan!’, roep ik. ‘Nooit!’, schreeuwt hij terug. Ik duw zijn gezicht in het zand. Daarna draai ik hem om en dan sta ik op. Ik geef hem een enorm harde trap in zijn kruis en hij probeert naar adem te happen. Ik lach, hij niet. Dan snijdt ik zijn andere pols door, voor het geval hij weer op zal staan en mij probeert te vermoorden. Hij ligt haast te huilen door mijn trap. Ik geniet ervan en besluit daarna om al mijn wapens één voor één in hem te zetten. Maar dan kom ik tot mezelf. Ik ben een monster geworden door deze Spelen en ik vind het leuk. Dus ik ga rustig verder. Eerst mijn messen in zijn armen dan een paar ninja sterren in zijn benen. Mijn speer in zijn maag en om het af te maken onthoofd mijn zwaard hem. Ik begin te juichen, te schreeuwen en ik hoor het volkslied.
Daarna de stem van Caesar Flickerman:
‘Dames en heren, jongens en meisjes. Hier is onze winnaar uit district tien!’.
Het is even stil. Ik hoor het gejuich door de speakers, maar dan vervolgt Flickerman zijn verhaal, met mijn naam.